18 Mysterieuze lichtsignalen

.  Midden in de nacht, als iedereen nog ligt te snurken, wordt er ineens op de voordeur getikt. Eelco, die de hele tijd wakker is gebleven om Lieuwe te verzorgen, schrikt zich een hoedje. Wie kan dat nou weer zijn? Gisteravond na de chocolademelk zijn ze meteen naar bed gegaan en iedereen viel binnen de kortste keren in slaap. Alleen hij dus niet.
.  En weer wordt er geklopt.
.  Voorzichtig sluipt Eelco naar de deur.
.  ‘Ik ben het, Patricia, laat me er asjeblieft in, ik vind het eng buiten.’ Ach jeetje, gisteravond in de consternatie zijn ze Patricia helemaal vergeten. Snel opent Eelco de deur, hij doet zo stil mogelijk om niemand te storen. ‘Waar hing jij nou uit?’ fluistert hij.
.  ‘Ik heb de hele stad afgesjouwd om een drogist te vinden, maar allemaal voor niks. Alles was al dicht en het is maar een klein stadje. Maar hoe is het nu met Lieuwe?’
.  De hond opent zijn ogen en kijkt lodderig naar Patricia. ‘Ssst,’ doet Eelco, ‘zeg maar niks, het gaat al stukken beter.’ Hij vertelt aan Patricia wat er gebeurd is en verzorgt nog een keer de wond. ‘Nu moet jij gaan slapen, lieverd, en jij ook Patricia, ik waak wel over Lieuwe.’

.  ’s Morgens is het alweer een stuk beter met Lieuwe, de wond geneest snel en het zalfje doet wonderen. Eelco en Patricia mogen nog wat slapen, oom Fedde heeft snel een bedje in elkaar getimmerd en ze liggen nu in de aanhangwagen, tussen alle instrumenten. Echt een plek voor Eelco!
.  Oom Fedde heeft het kapotte raam uit zijn sponning gehaald en gaat samen met Eddie op weg naar de ruitenmaker. Zijn hoeven zijn weer helemaal in orde, en Eddie loopt op een sukkeldrafje voor oom Fedde uit.
.  ‘Ho ho, niet zo snel, ik ben geen twintig meer.’
.  ‘Als je wilt kun je wel op mijn rug hoor, dat kan ik best hebben.’
.  ‘Nee, ik loop wel, dat is ook veel gezonder.’
.  Het is nog een flink stuk naar het stadje en het is niet makkelijk de ruitenmaker te vinden. En als ze zijn winkel eindelijk hebben gevonden, is de man op karwei. Nou ja, dan maar wachten, er zit niets anders op. Ze vinden het allebei eigenlijk wel leuk, zo’n paar uurtjes in die onbekende stad.
.  Het is marktdag en de meest vreemdsoortige vehikels rijden langs, met de gekste spullen erop. Daar gaat een vrachtwagentje volgeladen met enorme pompoenen, en daar een handkar met de prachtigste, veelkleurige kleden. Oom Fedde houdt de kar aan en koopt een pauwblauw kleed.
.  Eindelijk komt de ruitenheer aangesloft, echt haast lijkt hij niet te hebben, en waarom zou-ie. Hij is de enige glasmaker in de wijde omtrek, dus iedereen met een kapotte ruit moet toch bij hem zijn. En al is-ie langzaam, hij is wel heel aardig en vakkundig. Binnen de kortste keren heeft hij het nieuwe glas in de meegenomen sponning gezet. ‘En nu wel voorzichtig zijn hoor. Waar komen jullie eigenlijk vandaan?’
.  Ze vertellen de hele geschiedenis, en ook de ontmoeting met de reuzen.
.  ‘Nou, als jullie eind van de week nog in de buurt zijn, er is een enorm groot feest zaterdag, het is de herdenking van de oorlog met onze aartsvijanden, de Barollen, en dat wordt elk jaar groots gevierd, jullie zijn van harte welkom.’
.  Ze maken het raam heel secuur vast aan Eddies zadel en gaan dan stapvoets op weg terug naar de wagen.
.  ‘Wel een zeer gastvrij volkje hier,’ zegt oom Fedde.
.  ‘Ja, daar staan ze in de wijde omtrek om bekend, maar je moet geen ruzie met ze krijgen want dan kunnen ze behoorlijk woest worden. En ze zijn beresterk,’ voegt Eddie er onmiddellijk aan toe.
.  ‘Ja, dat hebben we gisteren wel gezien.’
.  ‘Toen ik nog werkte voor een baas belandde ik eens in zo’n ruzie. Mijn baas, een gierige boer, had een ploeg laten lassen bij de smid, maar hij wilde de rekening niet betalen. Te duur, vond hij. Nou, dat heeft-ie geweten. Ze kwamen met z’n tweeën op het erf en toen mijn baas nog niet wilde betalen hebben ze de hele boerderij kort en klein geslagen. Daar heeft die ruitenmaker later nog flink aan verdiend. Nog geen halfjaar later heeft die boer me op straat gezet. Het was een naarling, maar ja, als pakezel heb je geen rechten, ik werd dan ook uitgebuit en slecht behandeld.’
.  Ongemerkt zijn ze inmiddels buiten de bebouwde kom beland, de zon staat alweer laag aan de hemel, de hele onderneming heeft toch flink wat tijd gekost. Op een heuvel aan de rand van het stadje houden ze even halt om op adem te komen en het raam wordt nog eens goed vastgezet.

.  Bij de wagen zijn ze inmiddels een beetje ongerust geworden, het is al uren geleden dat oom Fedde en Eddie zijn vertrokken. Vooral Anna maakt zich grote zorgen.
Het oude vrouwtje is nog eens langs geweest met haar zoon en veel melk, heel veel melk. Met de wond van Lieuwe zit het wel snor en ook de koorts is geweken, de hond loopt al weer wat onvast in het rond.
.  Opeens begint hij zacht te grommen. Wat nu weer, denken ze allemaal. En ze vinden het vooral vervelend omdat oom Fedde er niet is. Lieuwe wijst naar een heuveltop halverwege de weg naar de stad. En daar zien ze ineens een raar geflikker van lichtsignalen. O jee, als dat maar geen gevaar oplevert. Het zullen toch niet de coyotes zijn die wraak komen nemen?
.  ‘Ik ga wel even op verkenning uit,’ zegt Patricia, en daar vliegt ze al. Pijlsnel suist ze door de lucht naar de plek waar de lichtsignalen vandaan komen. Als ze eenmaal dichterbij is, ziet ze Eddie en oom Fedde staan. Het raam met het nieuwe glas erin weerkaatst de laaghangende zon en dat is de oplossing van het raadsel van de lichtsignalen.
Patricia vliegt opgelucht terug en Anna begint alvast met het avondeten. Ze zullen wel uitgehongerd zijn, denkt ze, en vooral denkt ze daarbij aan Eddie. In korte tijd is ze helemaal van slag geraakt door die lieve ezel..  Na het eten komt de reuzenfamilie de welverdiende chocolademelk met slagroom opeisen. Het blijken vier broers te zijn, allemaal beresterk en stoer. Maar stuk voor stuk ook reuze aardig. En hun ouwe moedertje is de zoetheid zelve. Tevreden kijkt ze hoe haar zoons van de chocolademelk slurpen en ze ziet er scherp op toe dat Lieuwe nog eens een schoon verband en een nieuw laagje zalf krijgt.
.  ‘Ik had het wel voorspeld, binnen vierentwintig uur is die wond genezen.’ Het is zo apart, ze heeft vier reuzen van zonen, terwijl ze zelf klein van stuk is en heel breekbaar oogt, maar misschien is ze in de loop der jaren wel gekrompen.
.  Anna heeft ondertussen ook nog eens een appeltaart gebakken en de broers zitten met volle monden te schrokken.
.  ‘Tsjongejonge,’ zegt oom Fedde, ‘jullie lijken wel uitgehongerd, krijgen jullie niet genoeg te eten van moeders?’ Onderwijl geeft hij haar een vette knipoog.
.  ‘Vort met de geit, jongens, we moeten weer eens op huis aan, deze mensenkinderen moeten op tijd naar bed, en jullie trouwens ook.’ En als ze dat zegt geeft ze oom Fedde een vette knipoog terug.
.  Bij het afscheid zegt Jonathan, de oudste en sterkste van de vier broers: ‘Zaterdag is er een groot feest in de stad, jullie zijn van harte uitgenodigd.’
.  Eelco springt een gat in de lucht. ‘Joepie, dan gaan we voor jullie een concert geven, als dank voor alle hulp en… eh, nou ja gewoon omdat we jullie zo aardig vinden.’
.  Dat voorstel wordt met een bulderend gejuich ontvangen. ‘Die afspraak staat en wij zullen ervoor zorgen dat er veel publiek is.’ En met deze woorden stappen de broers en moeder in hun slee en scheuren het terrein af.

< Hoofdstuk17 Hoofdstuk 19 >