10 Verdwaald

.  Oom Fedde staat al vroeg op en jaagt iedereen uit bed. ‘Ledigheid is des duivels oorkussen,’ zegt-ie.
.  ‘Wat betekent dat nou weer?’ vraagt Eelco.
.  ‘Dat je vroeg uit de veren moet jongeman,’ zegt Patricia, ‘en wat mij betreft mag dat snurken ’s nachts achterwege blijven.’ Binnen de kortste keren staan Patricia en Eelco als viswijven met elkaar te kijven. Oom Fedde kijkt van een afstandje glimlachend toe. En hij geeft Anna een vette knipoog. Nou ben ik niet de enige die Eelco af en toe op zijn kop geeft, denken ze allebei.
.  Na een paar gebakken eieren met spek is de stemming weer opperbest. Oom Fedde start de motor van de tractor en even later tuffen ze over smalle weggetjes met prachtig bloeiende gele brem aan alle kanten. Anna zit naast oom Fedde en Patricia en Eelco keuvelen op het balkon van de wagen.
.  Bij elk kruispunt stopt oom Fedde even en dan kijkt Anna op de kaart om te zeggen welke afslag ze moeten nemen. Ze rijden eerst tussen weilanden en langs meren, maar nu gaat de weg al uren door een uitgestrekt bos. Het ruikt er heerlijk en Anna zingt van blijdschap. Maar ook let ze niet goed op de kaart en als ze weer bij een driesprong komen zegt ze op goed geluk: ‘Hier moeten we naar links.’
.  Het kan haar eigenlijk niks schelen waar ze naartoe rijden. Maar als ze het bos uit komen, ziet ze oom Fedde schrikken. ‘Hee, ik dacht dat we naar de bergen zouden rijden, maar deze weg gaat terug naar de kust.’ En inderdaad, in de verte zien ze geen bergen, maar de zee.
.  Patricia staat op het balkon te dansen en te springen, ze ruikt de vertrouwde zeelucht.
.  Ach, wat maakt het ook uit, denkt oom Fedde, dan gaan we eerst naar de zee. De weg daalt langzaam, maar wordt ook steeds smaller. Nergens is een huis of dorp te zien. Nergens staat een boerderij. En auto’s of fietsen zien ze ook al niet, laat staan een wandelaar. Het is hier compleet uitgestorven.
.  En het weggetje wordt smaller en smaller. Straks rijden we ons nog klem tussen de rotsblokken. Oom Fedde zit een beetje in de piepzak. Het weggetje is niet alleen heel smal, maar ook heel steil geworden. Hij moet voortdurend remmen en het piept en knarst aan alle kanten. Nu hebben ze allemaal in de gaten dat het niet helemaal goed gaat.
.  ‘Och, als mijn vleugel niet gebroken was, dan ging ik op verkenning uit.’
.  ‘As is verbrande turf. Daar hebben we niks aan.’
.  Stapvoets daalt de tractor af naar beneden. In de wagen vallen kopjes en borden op de vloer die bezaaid raakt met scherven. En de tafel en de stoelen schuiven in wanorde door elkaar.
.  Buiten zwiepen takken en struiken tegen de ramen, Eelco en Patricia zijn allang naar binnen gevlucht, ze staan doodsangsten uit.
.  Het uitzicht is bijna helemaal verdwenen. Een koppel kraaien vliegt krassend over en Anna voelt de koude rillingen over haar rug lopen. Zelfs oom Fedde is zichzelf niet, zijn pijp is uitgegaan en hij snauwt naar Anna. ‘Potjandrie, had dan ook beter op de kaart gelet, we zijn verdwaald en ik ben bang dat dit slecht gaat aflopen.’
.  Anna wordt van schaamte vuurrood en ze begint te stotteren. Dat overkomt haar alleen als ze onder grote druk staat.
.  Dan springt Eelco van het balkon en rent naar de tractor. ‘Stop, stop,’ gilt-ie.
.  Piepend en knarsend komt de wagen tot stilstand.
.  ‘Ik zag daar verderop een wolf, we moeten terug, anders worden we door de wolven verslonden.’
.  Oom Fedde zet de motor uit en kijkt Eelco doordringend aan. ‘Nou moet jij eens ophouden met dat paniek zaaien, ik ben hier de baas en…’ Op dat moment klinkt een angstaanjagend gehuil uit het struikgewas en allemaal krijgen ze kippenvel. Het lijkt wel een sirene, zo een die je elke eerste maandag van de maand hoort. Toch heeft deze sirene iets… menselijks… of iets dierlijks, beter gezegd.
En dan zien ze ineens een schattig hondje tevoorschijn komen. Hij houdt zijn kopje scheef en begint met zijn grappige staart te kwispelen. Hij snuffelt aan de tractorbanden en hup, bij de tweede gaat zijn poot omhoog. Een straaltje pis spat tegen het rubber.
.  Allemaal tegelijk beginnen ze te schateren van het lachen. Zijn ze daar zo van geschrokken? Want niet alleen is het dier klein en volkomen onschuldig, hij heeft ook nog eens een bijzonder guitig koppie met een wit en een zwart oog.
.  ‘Zo,’ zegt oom Fedde, ‘ga je mijn banden wassen?’
.  Kort en goed, het hondje blijkt de weg op zijn duimpje te kennen en loodst de wagen met gemak de helling af naar een prachtige plek vlak aan zee. Daar maken ze thee en koffie, Anna bakt koekjes en Eelco en de hond kunnen het wonderwel met elkaar vinden. Ze ravotten en rennen zo lang tot ze uitgeput in elkaars armen in slaap vallen.
.  Anna en oom Fedde kijken vertederd naar het stel.
.  ‘Vandaag genoeg avonturen beleefd,’ zegt oom Fedde. ‘Morgen komt er weer een dag.

< Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 11 >