4 Stampei in het bos

.  Nog steeds schuddebuikt Anna dat het een lieve lust is. Nu wordt het Eelco de eekhoorn te veel. Hij springt met trommel en al uit de boom en begint stampvoetend naar Anna te schreeuwen.
.  ‘Heeft u dan geen respect voor een van de beste trommelaars uit het bos? Ik heb zeven jaar geoefend, dag en nacht, en net nu ik op het punt sta om door te breken en overal in de wereld erkenning te krijgen word ik uitgelachen door een onnozel meisje uit de stad, bah, bah, en nog eens bah.‘
.  ‘O, neemt u me niet kwalijk,’ zegt Anna, ‘ik sta u helemaal niet uit te lachen. Het is meer dat u er zo… eh… grappig uitziet, maar ik weet haast zeker dat u prachtig kunt trommelen.’ Met een knorrig gemompel neemt Eelco de loftuiting in ontvangst. Misschien is dit meisje toch niet zo onnozel als ze zich voordoet.
.  ‘Nou ja, nu u er toch bent, kan ik wel een klein concertje voor u geven. Ik heb net een nieuw muziekstuk gemaakt dat fantastisch klinkt, al zeg ik het zelf.’ En zonder af te wachten begint Eelco met doffe dreunen aan een gewéldig trommelconcert.
.  Anna staat met open mond te kijken hoe die kleine dondersteen een hels kabaal uit zijn slaginstrument tovert.
.  Net als Anna denkt dat haar trommelvliezen beginnen te scheuren, klinkt een onheilspellend gefluit uit het bos. Uit alle hoeken en gaten komen bosbewoners tevoorschijn. Allemaal fluiten ze op hun vingers, zo hard ze kunnen. Een dassenfamilie, duiven, fazanten, konijnen, ordinaire mussen, maar ook patrijzen, koolmezen, vinken, en er komt zelfs een reebok aangesneld.
.  Wat gebeurt hier, denkt Anna.
.  Eelco heeft nog steeds niks in de gaten. Als alle dieren bijna op zijn lip staan, begint er iets te dagen. Nu snapt Anna wat er aan de hand is. Want als de dieren dichterbij zijn, ziet ze dat zij nogal boos kijken, om niet te zeggen woedend. Vader Das snauwt: ‘Hou nou eens op met die klereherrie. Ik was net een avonddutje aan het doen. Nog één keer en ik zet je hoogstpersoonlijk het woud uit. Basta.‘
.  Zo komen alle dieren met verwensingen en beschuldigingen. De pikzwarte merel Johannes zegt verontwaardigd: ‘Ik was bezig een vette worm uit de grond te trekken en toen begon die herrie. Ik dacht eerst dat de oorlog was uitgebroken.‘ De reebok komt dreigend op Eelco af, zijn scherpe gewei gevaarlijk dichtbij: ‘En nu kappen.’ Sist hij.
.  Eelco begint rood aan te lopen. Van schaamte. Niet per se omdat alle dieren zich tegen hem keren, dat is hij wel gewend. Maar vooral omdat Anna erbij is, tegen wie hij net zo had opgeschept over zijn muzikale kwaliteiten.
Dat rood aanlopen vindt Anna trouwens wel grappig. Het kleurt zo prachtig bij de paarse mantel die Eelco draagt. Maar het is natuurlijk ook wel zielig. Eelco had zo zijn best gedaan en dan zo’n ontvangst, nota bene in zijn eigen bos. Sommige mensen hebben de nare gewoonte zich aan anderen te ergeren. Dieren dus blijkbaar ook.
.  Als ze allemaal weer zijn afgedropen, blijven Anna en Eelco alleen achter. Opeens begint Eelco hartverscheurend te huilen. Daarnet was het een trotse en nogal heetgebakerde muzikant, nu is het een zielig hoopje gesnotter en gejank.
.  Anna krijgt zowaar medelijden met de arme eekhoorn. Zachtjes fluistert ze in zijn oor: ‘Kom maar met mij mee, ik zal je wel helpen.‘
Hand in hand lopen ze het bos uit, op weg naar de wagen van oom Fedde.

< Hoofdstuk 3  Hoofdstuk 5 >