8 De schipbreukeling

.  De volgende ochtend zijn ze alle drie vroeg uit de veren. Het is stralend weer en oom Fedde maakt haast. ‘Als we opschieten zijn we voor het eind van de middag bij de haven en kunnen we de nachtboot naar de overkant nemen.’
.  Anna en Eelco zijn in opperbeste stemming. Nu gaat het dan eindelijk gebeuren. Ze draven van hot naar her om oom Fedde te helpen bij de voorbereidingen. Eerlijk gezegd is Eelco een beetje een sta-in-de-weg. Hij snapt niet goed wat er van hem verwacht wordt. Hij staat overal met zijn neus bovenop. Hij vindt het allemaal machtig mooi hoor, de tractor, het vastsjorren van de tafel en stoelen en het veilig opbergen van kopjes en bestek. Maar ja, eigenlijk loopt hij iedereen voortdurend voor de voeten.
.  Opeens schiet oom Fedde uit zijn slof. ‘Ga nou potjanachtendertig eens aan de kant sukkel, zo kan ik niet werken.’ En hij kijkt daarbij zo boos dat Eelco zorgt dat-ie wegkomt. Aan de rand van het bos gaat hij op zijn trommel oefenen en tegelijk bedenken hoe hij het gigantische instrument kan ombouwen.

.  Als alles is gepakt en gezakt gaan ze op weg. En na een paar uur rijden staan ze in de rij bij de grote boot die hen naar de overkant zal varen. Ze hebben Eelco in het kastje onder de wagen verborgen, want kaartjes voor eekhoorns zijn vast niet te krijgen, denkt oom Fedde. Maar de douane wil dat vreemde voertuig van top tot teen onderzoeken.
.  O o, denkt Anna, als ze maar niet in het kastje kijken.
.  En jawel hoor, een van de stoere douanemannen met heel veel strepen op zijn schouders vraagt oom Fedde om ook dat kastje open te maken. En als ze even later Eelco ontdekken, vreest Anna het ergste..  Maar gelukkig kan oom Fedde praten als een verkoper van stofzuigers en hij weet de douanier ervan te overtuigen dat zo’n kleine verstekeling geen kwaad kan. Het briefje van € 10 dat hij in de uniformzak stopt, helpt vast ook.
.  ‘Als u wilt, kan ik vanavond op de boot een prachtconcert geven meneer,’ zegt Eelco tegen de besnorde strependrager. ‘Ik ben een van de beste drummers van het bos.’
.  ‘Hmm,’ bromt de goede man, ‘ik blijf aan de wal, maar ga gerust je gang.’ En hij geeft een vette knipoog aan oom Fedde.
.  ‘Mond dicht houden en in de kast blijven,’ zegt oom Fedde tegen Eelco, ‘en geen concert, anders ontdekken ze straks toch nog dat je een verstekeling bent.’
.  Oom Fedde en Anna laten Eelco achter in het enorme ruim van de boot, tussen allemaal gigantische vrachtwagens met vis. Eelco heeft een grondige hekel aan vis. Hij lust ’t niet en vindt ’t stinken. Maar hij durft niet uit de kast te komen.
.  Ondertussen zitten Anna en oom Fedde boven in het restaurant heerlijk van een portie fish & chips te smikkelen. Buiten is het al donker en het schip stampt behoorlijk. Anna vraagt oom Fedde of de wagen wel goed vastgesjord is, omdat het schip zo vervaarlijk op de golven tekeergaat.
.  ‘Ach, jawel, die matrozen weten precies hoe ze al die vrachtwagens vast moeten maken zodat ze niet vanzelf gaan rijden in de buik van het schip. Ze doen dat immers elke dag.’
.  Na het eten gaan ze met zijn tweeën nog even aan dek kijken. De wind loeit hevig en Anna moet zich aan de reling vasthouden, omdat het schip voortdurend van links naar rechts rolt. Oom Fedde moet daar wel om lachen. Hij is al zo vaak met de boot naar de overkant gevaren.
.  O die heerlijke zeelucht, denkt Anna, ik wou dat we de hele nacht buiten konden blijven. Als oom Fedde naar zijn hut is gegaan, staat Anna nog even aan dek om te genieten. Als ook zij slaperig wordt, loopt ze langs de grote schoorsteen om de trap naar beneden te nemen.
.  Maar wat is dat nou? Ze hoort een knal boven het gestamp van de motor uit. O jee, een botsing met een andere boot. Of met een ijsberg. Nu vergaat het schip. Stokstijf blijft ze staan. Ze keert zich om en ziet naast de schoorsteen iets naar beneden fladderen..  Geschrokken loopt ze terug en ziet een kleine vogel met een rare snavel en een gekleurde bef angstig piepend, tollend over het dek schuiven. Het lijkt een soort papegaai, maar dan heel klein en… nou ja gewoon raar. Als Anna in zijn buurt komt, kruipt hij in een tros touwen.
.  ‘Kom maar lief diertje, ik doe je geen kwaad.’
.  Dan piept het vogeltje: ‘Ik ben tegen de schoorsteen aan gevlogen en heb mijn linkervleugel gebroken. Nu kan ik nooit meer terugvliegen naar mijn nest.’
.  ‘Ach lieverdje, wat zielig. Maar weet je, mijn oom Fedde is in een van de hutten beneden en hij weet heel veel van wonden en gebroken armen enzo. Hij is heel aardig, ja de liefste oom op de hele wereld.’ Ze neemt de gewonde papegaai in haar armen, bindt haar sjaal om hem heen en loopt naar de hut..  Oom Fedde heeft net zijn tanden gepoetst en wil onder de wol kruipen als Anna binnenkomt. ‘Wat nu weer,’ zucht hij. Dan ziet hij de schrandere ogen van de vogel uit de sjaal van Anna naar hem kijken.
.  ‘Ik vond dit schattige vogeltje op het dek en kon hem niet aan zijn lot overlaten, hij heeft zijn vleugel gebroken.’
.  Nu kijkt oom Fedde wat beter. Warempel, dat is een papegaaiduiker. ‘Zeg papegaaiduikertje, wat is er aan de hand?’
.  ‘Nou ja,’ piept het diertje, ‘toen ik even niet goed oplette, vloog ik tegen de schoorsteen van het schip en ik denk dat mijn linkervleugel gebroken is.’
.  ‘Ach wat naar voor je,’ zegt oom Fedde, ‘zo te zien is die vleugel inderdaad gebroken, morgen zal ik kijken wat ik eraan kan doen, ik denk dat we nu maar het beste kunnen gaan slapen, ik kan mijn ogen bijna niet meer openhouden van vermoeidheid. Vannacht blijf jij maar veilig bij ons in de hut.’
.  Zo gezegd, zo gedaan. Anna stopt het gewonde vogeltje voorzichtig bij haar onder de wol en nog heel lang ligt ze vertederd naar het schattige dier te koekeloeren.

< Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 9 >