6 Mag Anna mee?

.  Hatsjie… hatsjie… hatsjie. Anna heeft een daverende niesbui, de hele wagen schudt ervan. Eelco wordt wakker van het genies, woelt en voelt om zich heen. Waar ben ik in godsnaam? In elk geval niet in mijn eigen hol. Het is hier stikdonker.
.  ‘Rustig maar,’ zegt Anna, ‘je bent samen met mij in de wagen van oom Fedde. En omdat we in een kast onder de wagen liggen… hatsjie… kunnen we niks zien. Maar schuif eens wat opzij, je ligt met je grote staart in mijn neus te kriebelen.’ Anna doet het deurtje van de kast open en fel zonlicht valt naar binnen. Nu ziet ze hoe opgepropt ze met zijn tweeën in het geïmproviseerde bed liggen.
.  ‘Nou, schiet eens op en laat me erlangs, ik moet niet alleen van je niezen, je verspert ook nog eens de weg, sufferd!’
.  Eelco is zwaar beledigd en springt snel naar buiten. Hij pakt zijn trommel en zonder op of om te kijken zet-ie het op een lopen.
.  ‘Kom terug, kom terug, zo bedoel ik het niet, je bent echt heel aardig.’
.  Eelco verdwijnt tussen de bomen. Anna springt, zwaait en roept, maar Eelco keert niet weerom. Verdorie, denkt Anna, wat een aangebrand heerschap.
.  Intussen is oom Fedde ook wakker geworden en heeft de kachel aangemaakt met hout uit het bos. Het ruikt heerlijk en de rook kringelt lieflijk naar de ochtendhemel. Even later zitten ze boterhammen met kaas en gestampte muisjes te eten. Ze drinken heerlijke warme thee. Met melk en een klein beetje suiker. Zo lust oom Fedde het graag..  ‘Omdat je nu eenmaal hier bent, mag je wel een paar dagen met me meereizen, maar daarna moet je onherroepelijk weer naar huis.’
.  Anna zwijgt en kauwt rustig door. Wat oom Fedde ook zegt of doet, ik ga nooit meer terug. En dat zegt ze even later dan ook. Het blijft lang stil, heel lang. Oom Fedde denkt diep na, hij snuift en schuifelt onrustig op zijn stoel heen en weer. Hij ziet ook wel dat Anna vastberaden is. En na een ellenlange stilte die wel uren lijkt te duren zegt-ie: ‘Nou, goed dan, je mag met me meereizen, maar geen trammelant en geen meisjesgedoe. Gewoon aanpakken en handen uit de mouwen. En zodra het kan, bel ik je moeder even zodat zij niet al te ongerust wordt.’
.  Anna springt op, maakt een vreugdedans en geeft oom Fedde een kus op beide wangen. ‘Ik zal alles doen wat u zegt. Meehelpen met alles wat nodig is, hout sprokkelen, vruchten zoeken, vissen vangen, de afwas doen, schoonmaken, olie verversen, water halen, alles.’
.  ‘Het is al goed,’ zegt oom Fedde en hij stopt zijn pijp. ‘Ik moet nu alleen nog een bed voor je timmeren, want onder in dat kastje, dat gaat natuurlijk niet.’
.  ‘En Eelco?’
.  ‘Wablief?’
.  ‘Nou, Eelco, mijn vriend de eekhoorn?’
.  ‘Ja, wat is daarmee?’
.  ‘Mag hij ook mee?’
.  ‘Ja natuurlijk, en de konijnen en de wilde zwijnen. En de duiven en vossen en hazen, en natuurlijk de zeehondjes, de leeuwen, de kamelen. Al je vriendjes mogen natuurlijk mee! Plek genoeg toch?’ Nu is Fedde echt boos. Anna is dan ook net iets te ver gegaan. ‘En wie zorgt er voor al die lieve diertjes, wie geeft ze eten en drinken? Jij mag mee en daarmee basta.’
.  ‘Het spijt me oom Fedde, ik zal me voortaan gedragen. Bovendien is die Eelco een nuffig en arrogant heerschap. Ik wil al niet eens meer dat-ie meegaat.’
.  ‘Zo mag ik het horen. Nou vort, we gaan inpakken. Vanavond maak ik wel een bedje voor je, we hebben eerst nog een hele dag te reizen.’
.  Anna staat inwendig te juichen. ‘Waar gaan we straks naartoe?’
.  ‘Ik weet het eerlijk gezegd nog niet, ik dacht eigenlijk om eerst naar de kust te gaan, misschien kunnen we daar een boot vinden die ons naar de overkant vaart.’
.  Snel gaan ze de wagen klaarmaken. Dan vertrekken ze, samen op de puffende tractor, Anna boven het linkerwiel waar oom Fedde een zitje voor haar heeft gemaakt. Maar ze zijn nog geen vijf minuten onderweg of ze horen een hels kabaal.

< Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 7 >