12 Een loeiende storm

Het concert op het dorpsplein is een doorslaand succes. Er zijn wel honderd mensen op afgekomen. En omdat het repertoire inderdaad niet zo groot is, heeft Eelco besloten sommige stukken twee keer te doen. Een van de aria’s van Patricia heeft zo’n succes dat ze deze wel drie keer moet zingen. En ook na de drumsolo van Eelco vraagt het publiek om een toegift.
.  Na afloop krijgen ze een overheerlijke maaltijd in de tuin van de burgemeester. Daar vloeit de wijn rijkelijk en oom Fedde wordt een beetje dronken. Uitgelaten lopen ze in de late avondzon terug naar de wagen.
.  ‘We hebben wel vijfenzeventig euro in de pet gekregen,’ zegt Patricia. ‘Daar kunnen we flink wat diesel en eten van kopen.’
.  ‘We worden nog rijk,’ roept Eelco. Hij heeft zich ontpopt als orkestleider en zich zelfs geliefd gemaakt de afgelopen dagen..  Ze zijn nog niet binnen of donkere wolken pakken zich samen boven de oceaan. Ook de wind steekt op en nog geen half uur later is het stikkedonker. Zware onweersklappen en felle bliksemschichten doorklieven de inktzwarte hemel. Op het water staan woedende witte schuimkoppen. Het wordt ineens ijskoud en oom Fedde maakt de kachel aan. Iedereen ziet bleek van angst, zulk noodweer hebben ze geen van allen ooit meegemaakt. Alleen Patricia is opvallend kalm.
.  ‘Op het eiland waar ik woon is dit heel normaal,’ zegt ze, ‘en eerlijk gezegd, ik vind het zelfs wel fijn.’.  Op dat moment klinkt een enorme klap. Een angstschreeuw ontsnapt aan Anna’s keel. Iedereen zit met angst en beven te wachten op wat volgt. Met een hels gerinkel slaat een van de ramen aan diggelen, wind en regen hebben nu vrij spel in de wagen. Eelco, Lieuwe en Anna kruipen dicht tegen elkaar aan. Alleen Patricia en oom Fedde bewaren hun rust.
.  ‘We moeten een plaat hout voor dat gebroken raam zetten,’ schreeuwt oom Fedde boven het natuurgeweld uit.
.  ‘Juist,’ roept Patricia, ‘zeg maar waar ik hout en spijkers kan vinden.’ En met ijzige kalmte rent Patricia even later heen en weer met hamer en spijkers. Het lijkt alsof ze totaal geen last meer heeft van haar gekwetste vleugel. Met machtige slagen timmert oom Fedde een stuk hout voor het gebroken raam. De hele verdere nacht loeit de storm om de wagen en ’s ochtends staan ze allemaal met rooie ogen op. Niemand heeft goed geslapen, behalve Patricia. Opgeruimd maakt zij het ontbijt voor iedereen en even later gaan ze allemaal naar buiten. De wind is eindelijk een beetje gaan liggen, maar de golven op het water zijn nog hoog en koud is het ook nog steeds. Lieuwe staat te klappertanden met zijn staart tussen de benen.
.  ‘Ik weet niet of dit wel mijn plek is,’ zegt-ie, ‘ik ga toch maar liever naar huis. Mijn familie is vast ongerust en ik mis ze ook.’
.  ‘En ons orkest dan?’ zegt Eelco, ‘wij kunnen jou niet missen.’
.  ‘Ach wat, vorige week had je nog niet eens een orkest,’ zegt Lieuwe ferm. En zachtjes voegt hij eraan toe: ‘Maar ik vond het wel heel erg leuk de afgelopen dagen.’
.  Snotterend en snikkend nemen ze afscheid en nog eenmaal jankt Lieuwe als een hond in de nacht. Allemaal zwaaien ze tot hij uit het zicht is verdwenen. Vooral Eelco heeft het te kwaad. In korte tijd zijn ze ware kameraden geworden.
.  De hele verdere dag zijn ze bezig de schade van de storm zo goed mogelijk te herstellen. Alleen glas is in de wijde omtrek nergens te krijgen. Daarvoor moeten ze naar een stad wel honderdvijftig kilometer verder.
.  ‘Niks aan te doen,’ zegt oom Fedde. ‘Morgen gaan we die kant op.’

.  Als ’s avonds de wind echt is gaan liggen, buigen Anna en oom Fedde zich over de kaart. De stad waar vensterglas is te krijgen ligt ver landinwaarts achter een hoge berg. ‘Dat is dan twee vliegen in een klap,’ zegt Fedde, ‘we gaan de bergen in en we kunnen glas kopen.’
.  Ineens ziet het leven er een stuk zonniger uit en warempel, ook de zon laat zich als een bleekscheet aan de hemel zien. Het idee morgen weer te reizen maakt iedereen opgewonden, alleen Eelco is nog steeds erg verdrietig..  Vlak voor het slapengaan maakt oom Fedde een ommetje en neemt Eelco mee. Hij slaat zijn arm om de schouder van de zwijgzame eekhoorn. Praten heeft niet zo veel zin, denkt-ie, die arme jongen heeft echt verdriet.
.  Pas als ze terug zijn bij de wagen doet hij zijn mond open. ‘Morgen is er weer een nieuwe dag en wie weet brengt die ons geluk.’
.  ‘Ja,’ snikt Eelco, maar hij kijkt daarbij zo droevig dat oom Fedde een traan voelt opwellen achter zijn ogen. ‘Kop op Eelco,’ zegt hij, ‘het zal zo’n vaart niet lopen.’

< Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 13 >