15 Verliefd

.  Er worden heel wat tranen geplengd als ze de volgende dag vertrekken, op weg naar de bergen. Boerin Klaartje heeft een gigantische mand met verse etenswaren gemaakt. Eieren, aardappelen, wortelen, bonen, uien en rabarber uit de moestuin, appels en pruimen uit de boomgaard, ze zullen de komende tijd in elk geval niet omkomen van de honger.
Als ze op punt van wegrijden staan, komt boer Jan aansjezen met zijn trekker. Een paar grote zakken brandhout moeten per se mee. ‘Het kan gemeen koud zijn in de bergen,’ zegt-ie, ‘pak an.’ Ze zijn beduusd over zo veel gastvrijheid en zo veel praktische spullen voor de reis.
‘Wie geeft zal ontvangen,’ zegt oom Fedde wijsgerig.

.  Enkele uren later rijden ze over een smal bergpad, steeds hoger en hoger. Het uitzicht is adembenemend. Anna zit naast oom Fedde op de tractor en geniet. ‘Ik ben nog nooit in de bergen geweest, wat is het hier prachtig.’
.  ‘Het is niet alleen prachtig, het is soms ook doodeng. En het is maar goed dat hier geen tegenliggers zijn, want op dit smalle bergpad past maar één auto.’
.  Oom Fedde stopt bij een soort parkeerplaats en ze stappen allemaal uit om de benen te strekken. Pal naast de parkeerplaats is een diep ravijn.
.  ‘Brrrrr,’ rilt Anna, ‘daar moet je toch niet te dichtbij komen.’
.  Patricia is zo langzamerhand genezen, de wond aan haar voet is geheeld en ook haar vleugel kan ze weer gebruiken. Ze heeft hier en daar al een beetje geoefend en nu moet het maar gebeuren. Zonder enige angst spreidt ze haar vleugels en met razendsnelle bewegingen kiest ze het luchtruim. Ze suist naar beneden, weer naar boven, ze maakt loopings en vreemde capriolen. Anna staat doodsangsten uit, maar oom Fedde ziet het geamuseerd aan. ‘In de lucht is ze in haar element, dat zie je toch wel?’
.  Nu scheert de papegaaiduiker rakelings over hun hoofden, stijgt razendsnel naar boven en laat zich als een baksteen uit de hemel vallen. Vlak voor de wagen remt ze af en met een sierlijke zwaai landt ze boven op het dak.
.  Ze hebben allemaal ademloos staan kijken, zelfs Eelco is onder de indruk. Hij klapt in zijn handen van bewondering. ‘Dit is fantastisch voor onze optredens,’ zegt-ie, ‘als je tijdens het vliegen ook nog kunt zingen, hebben we goud in onze handen.’
.  ‘Tuurlijk,’ zegt Patricia, ‘wat je maar wilt.’
.  Eelco gaat meteen een nieuw nummer schrijven, de zingende papegaaiduiker. Dat gaat een wereldhit worden, reken maar. Oom Fedde lacht wat, het begint gemeen koud te worden en ze hebben nog geen plek voor de nacht gevonden. ‘Vort, we gaan,’ commandeert-ie.
.  Ruim een uur later staan ze op een mooie plek tussen hoge dennenbomen, met een doorkijkje naar de blauwe bergen aan de overkant. Oom Fedde heeft direct de kachel aangemaakt en Anna en Lieuwe bakken aardappelen met uien. Ze zijn nog maar net begonnen met eten als ze buiten een vreemd ritmisch geluid horen. .  ‘Lijkt wel een drumstel,’ zegt Eelco.
.  ‘Ja, maar wel een onvaste drummer,’ zegt Lieuwe. ‘Even kijken wat daar aan de hand is.’
.  ‘Ho ho,’ zegt Anna, ‘eerst je bord leegeten, zo zijn we niet getrouwd.’ Maar ze staan allemaal al buiten.
.  Het rumoer zwelt aan en in de verte zien ze een stofwolk. Warempel, het is een kudde ezels, in volle galop. Als de dieren even later langs denderen, zien ze dat een van de ezels helemaal alleen achter de kudde aan loopt. Nou ja, lopen kun je het nauwelijks noemen, hij mankepoot zo goed en zo kwaad als het gaat achter de rest aan.
.  Als de ezel de wagen ziet, kijkt hij nieuwsgierig om en strompelt even nieuwsgierig op het gezelschap af. Terwijl hij met zijn kont tegen de bumper van de tractor schurkt, snuift-ie van genot, zijn neusgaten wijd opengesperd. ‘O, ik had zo’n jeuk, dit moest even gebeuren.’.  ‘Ga gerust je gang,’ zegt oom Fedde, ‘dat stuk staal kan wel een stootje hebben.’
.  ‘Eigenlijk zou ik die tractor moeten haten.’
.  ‘Vertel,’ zegt Anna met zachte stem. Ze is op slag verliefd op het scharminkel. En inderdaad, hij ziet er mager en onverzorgd uit.
.  ‘De moderne tijd hè,’ zegt de ezel, ‘wij ezels zijn niet meer nodig. Vroeger werkten we op het land, we reden het hooi naar de schuur, trokken de karren met mest die werd verspreid, we brachten de familie naar de markt of op zondag naar de kerk. Maar ja, toen kwamen de tractors en één voor één werden we werkeloos. En onze baasjes gooiden het hek van het weiland of de schuur open en smeten ons de straat op. We waren vrij om te gaan en te staan waar we wilden. Eerst was dat natuurlijk geweldig, nooit meer werken, de hele dag lekker luieren, een beetje uit je neus eten en genieten van de lange dagen. Maar ja, op den duur gaat dat toch vervelen. Bovendien kregen we van de boer in de winter heerlijk geurend hooi en brokken en konden we ook schuilen voor regen en wind. En soms, als de boer in een goeie bui was, kregen we ook weleens een suikerklontje of een stuk volkorenbrood met ouwe kaas.’
.  ‘Ajakkes wat smerig,’ zegt Patricia, ‘dat vind ik helemaal niks.’
.  ‘Sssssjt,’ zegt Anna, ‘laat hem nou verder vertellen.’
.  ‘Zoveel is er eigenlijk niet meer te vertellen. We kwamen dus allemaal op straat te staan. Ja, en dan zoek je mekaar op en je vormt een kudde en je struint de omgeving af. En hier en daar wat kattenkwaad, je kent dat wel. Maar werk vinden, ho maar.’
.  Anna kijkt met verliefde ogen naar het prachtige beest en krabt hem tussen de oren. Dat vindt de ezel heerlijk, zijn ogen draaien van genot. Maar dan ziet Anna ineens zijn uitgelopen hoeven, de nagels zijn vergroeid tot lange, kromme uitsteeksels.
.  De ezel ziet Anna’s verschrikte ogen. ‘Zo erg is het nou ook weer niet,’ zegt-ie. ‘Maar ik moet toegeven dat het niet echt lekker loopt.’
.  ‘Daarom loop je natuurlijk zo moeilijk,’ zegt Lieuwe.
.  Oom Fedde inspecteert de gehavende hoeven en zegt: ‘Straks zal ik eens kijken wat we daaraan kunnen doen, maar nu gaan we eerst verder eten. Eet je ook een bordje mee?’
.  Dat laat de ezel zich geen twee keer zeggen.
.  Na de maaltijd wordt hij door Anna met haar eigen haarborstel van top tot teen gekamd. Hij kreunt van genoegen, en geloof het of niet, na een halfuurtje valt hij zo in slaap. En niet liggend op de grond, nee, gewoon staand. Ze moeten er allemaal een beetje om grinniken.
Morgen zijn nagels dan maar, denkt oom Fedde.

< Hoofdstuk14 Hoofdstuk 16 >